
Jurisprudentie
BB1313
Datum uitspraak2007-08-03
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704174/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704174/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200704174/2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Behoud de Zak van Zuid-Beveland", gevestigd te Borsele,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster, bij brief van 13 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2007, beroep ingesteld. Bij brief van diezelfde datum heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 17 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift in de hoofdzaak ingediend. Deze is aan de andere partij toegezonden.
Voorts zijn nadere stukken ontvangen van verzoekster. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door T.B. Meijer, en verweerder, vertegenwoordigd door R.A.M. Loos en M.L.A. van der Ven, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord, vertegenwoordigd door M.A. van ’t Westeinde en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd en verleend betreft een zogenoemde Inopower schokgolfgenerator (hierna: de schokgolfgenerator), waarmee wordt beoogd dusdanige explosies te veroorzaken dat hagelbuien boven de boomgaarden van vergunninghouder worden verdreven teneinde hagelschade aan het fruit te voorkomen. De vergunning is aangevraagd en verleend voor de periode van een jaar.
2.3. De Voorzitter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep van verzoekster ontvankelijk is.
2.3.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de statuten van verzoekster heeft zij, voor zover hier van belang, ten doel het instandhouden van de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied dat bekend staat als de Zak van Zuid-Beveland, alsmede het op korte en lange termijn tegengaan van directe en indirecte negatieve invloeden hierop en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de statuten van verzoekster, voor zover hier van belang, tracht zij haar doel onder meer te verwezenlijken door het signaleren, volgen en corrigeren van ontwikkelingen welke het doel van de stichting tegengaan.
Naar het oordeel van de Voorzitter omschrijft vorenstaande doelstelling voldoende bepaald de algemene en collectieve belangen die door verzoekster in het bijzonder worden behartigd. Het is niet aannemelijk dat verzoekster deze belangen niet feitelijk behartigt. Deze belangen kunnen worden geacht rechtstreeks bij het bestreden besluit te zijn betrokken.
Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het beroep vanwege het ontbreken van een rechtstreeks betrokken belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inrichting onder categorie 2, onder 2.1 van bijlage I, behorende bij Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) valt en daarmee onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer.
2.4.1. Categorie 2, onder 2.1 van bijlage I, behorende bij het Ivb betreft inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van gassen of gasmengels, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand.
2.4.2. Verzoekster stelt dat verweerder de oprichting en het in werking hebben van de schokgolfgenerator op een verkeerde grondslag vergunningplichtig heeft geacht, aangezien de kern van de activiteiten van de inrichting niet wordt gevormd door het opslaan van gassen of gasmengels maar door het doen plaatsvinden van explosies.
2.4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat binnen de inrichting, die bestaat uit een zeecontainer waarop zich een conische diffuser bevindt, 8 acetyleen cilinderflessen en 9 menggasflessen (zuurstof en stikstof) aanwezig zijn, waarin in totaal 900 liter gas is opgeslagen. Gelet hierop acht de Voorzitter het op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft gesteld dat sprake is van een inrichting in de zin van categorie 2, onder 2.1 van bijlage I, behorende bij het Ivb. De omstandigheid dat het doel van de inrichting het veroorzaken van explosies is, doet daaraan naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet af. De definitieve beantwoording van de vraag of verweerder de juiste grondslag heeft gekozen, vergt echter nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Het is aan de Afdeling om zich hierover naar aanleiding van de behandeling van de zaak in de bodemprocedure uit te spreken.
2.5. Ingevolge voorschrift C.1., voor zover hier van belang, is het vergunninghouder toegestaan om maximaal 12 dagen per jaar, in de periode van 1 april 2007 tot 1 november 2007, de aanbevolen richtwaarde voor de landelijke omgeving, zoals beschreven in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking), te overschrijden.
2.5.1. Verzoekster stelt dat het gebruik van de schokgolfgenerator dusdanige geluidhinder veroorzaakt dat de in de Handreiking genoemde richtwaarden ruimschoots worden overschreden, zonder dat sprake is van een kenbare belangenafweging.
2.5.2. De Voorzitter stelt vast dat het gebruik van de schokgolfgenerator bij de bron een geluidwaarde van 130 tot 150 dB(A) genereert en, in aanmerking genomen dat binnen enkele honderden meters woningen van derden zijn gelegen, ter plaatse ernstige geluidhinder veroorzaakt. Blijkens de stukken kan het gaan om piekwaarden die meer dan 80 dB(A) bedragen. Daarbij hecht de Voorzitter eraan op te merken dat de schokgolfgenerator op basis van de vergunningvoorschriften ook in de avond- en nachtperiode kan worden gebruikt en derhalve slaapstoornissen bij omwonenden kan veroorzaken.
Uit de aanvraag blijkt dat de tijdelijke vergunning naast bescherming van de fruitbomen mede tot doel heeft de mogelijkheid te verschaffen om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van de schokgolfgenerator.
De Voorzitter stelt vast dat uit de door verweerder en vergunninghouder overgelegde stukken blijkt dat, zowel in de provincie Zeeland als elders in Nederland en in het buitenland, ruimschoots onderzoek is verricht naar de effectiviteit van de schokgolfgenerator en dat daaruit naar voren is gekomen dat de schokgolfgenerator bij juiste toepassing daarvan een effectief middel is om schade door hagelbuien te voorkomen. Op grond van het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat van een evidente noodzaak tot voortzetting van het experiment niet is gebleken.
Voorts stelt de Voorzitter vast dat verweerder de afgelopen maanden heeft gedoogd dat vergunninghouder de schokgolfgenerator gebruikt als ware hij in het bezit van een vigerende vergunning. Vergunninghouder heeft in deze periode de schokgolfgenerator meerdere malen gebruikt gemaakt en zo zijn gewassen kunnen beschermen.
De Voorzitter merkt daarnaast op dat hij het geenszins uitgesloten acht dat voor het plaatsen van de zeecontainer - die volgens planning permanent aanwezig zal zijn - een bouwvergunning is vereist. In verband daarmee valt, gelet op het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, niet met zekerheid te zeggen dat afwijzing van het in het geding zijnde verzoek zou leiden tot het in werking treden van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer.
Gezien deze omstandigheden ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Aan bespreking van de overige gronden van het verzoek komt de Voorzitter niet toe.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 10 april 2007, kenmerk 06-6930;
II. gelast dat de gemeente Borsele aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2007
195-489.